Helaas, helaas, helaas, de zomer ging.
De laatste boot is over ’t meer vertrokken.
Er is geen lied meer uit de luit te lokken.
Zwart werd de laan, die vol met lichten hing.
Een bedelkind is reeds naar buit op zoek:
Een doode lampion terzij gesmeten.
Hart, uitgebrand, verfomfaaid en vergeten,
Wie zal uw vinden in uw duistre hoek?
Het water ruischt zacht als een zijden rok,
Het kabbelt als het klappen van sandalen.
Een lampion, traag schomlend aan haar stok,
Houdt stil voor mijn bewogen ademhalen.
Een kalm gelaat ziet me als herinnering,
Een stap versterft omruischt van zijden rokken.
De laatste mensch is langs mij heen getrokken.
Helaas, helaas, helaas, de zomer ging.
Door: Willem de Mérode
Uit: Chineesche gedichten, blz. 19, (Libellen Serie), Bosch & Keuning, Baarn, 2e druk, 1936
Afbeelding: Whistler, Nocturne Grey and Gold – Snow in Chelsea 1876
Geef een antwoord