Fernweh Magazine vroeg aan schrijver Wessel de Valk, die vorig jaar debuteerde met de roman “De Reizigers van Metropole” of hij weleens fernweh ervaart in zijn leven. ‘Zeker,’ antwoordde hij: ‘Naar niet bestaande maar beeldschone en betoverende plekken’. Hij maakt ons deelgenoot van zo’n plek door onze lezers een exclusieve voorpublicatie uit zijn nieuwe roman te gunnen. Wessel daarover:
“Een schrijver zoekt en creëert in het verhaal nieuwe plaatsen waar hij vervolgens ook terecht komt. Dat is voor mij niet anders. Eén van die niet bestaande maar beeldschone en betoverende plekken staat hieronder beschreven. Enkele pagina’s uit de roman, “Het Patroon”, waar ik nu aan werk en die in het voorjaar 2017 uitkomt.“
Ergens doemde schraal ochtendlicht op waardoor een kleine, verwaarloosde begraafplaats zichtbaar werd. De bomen, die schots en scheef tussen de graven stonden, gaven de plek een rommelig karakter. Ze droegen geen blad en de takken staken donker af tegen de beginnende dageraad. Aarzelend liep Iskander over het kerkhof en bestudeerde de grafzerken. Ze waren al lange tijd verwaarloosd, en hingen vrijwel allemaal uit het lood. Het was doodstil en het geluid van de tak, die onder zijn schoen knapte, klonk onverwacht hard. De open plek lag er eenzaam en verlaten bij. Geen bloemen, geen verlichting. Geen achtergebleven tekenen van familieleden of vrienden van de overledenen.
Iskander vermande zich, liep aarzelend tussen de graven door, en las de namen van de doden. “Kelly, O’Neill, O’Reilly, Brennan, Doran.”
Shaun Doran. Hij sprak de laatste naam hardop uit. Net als alle andere namen, op de grafstenen, was “Shaun Doran” Iers. Op de grafsteen van Shaun Doran stond een vreemde, intrigerende tekst.
Huil niet aan mijn graf
Daar ben ik niet
Ik slaap niet
Ik ben duizend winden die waaien
(Mary Elizabeth Fryre)
Shaun Doran 1984 – 2001
Iskander streek met zijn hand over de vervuilde grafsteen en voelde hoe een lichte tinteling door zijn arm gleed. Het kwam vanuit zijn vingers en verdween ter hoogte van zijn schouder. In een reflex trok hij zijn arm weg en sloot zijn ogen. Hij overwoog of hij niet droomde en opnieuw wakker zou worden op het terras achter het restaurant. Die mogelijkheid leek klein. Korte tijd weigerde hij om zijn ogen te openen, verontrust door wat hem te wachten stond. Uiteindelijk keek hij voorzichtig om zich heen.
Een mooie zomerdag tooide de bomen in de resten van het lentegroen. De begraafplaats was zonovergoten. Een dertigtal mensen stonden rondom een kleine, donkerkleurige kist die klaar stond om in het graf te verdwijnen. De deksel lag enkele meters verder in het gras.
Iskander sloot zich met enkele stappen bij de rouwende toeschouwers aan. Niemand scheen hem op te merken en onopvallend bleef hij toekijken hoe de begrafenis zich voltrok. De grijze kist rustte op houten houders boven het graf. Het dode lichaam van een jongen van een jaar of zestien lag onbedekt in de doodskist. Zijn witte gezicht vertoonde schrammen en sneden. Het suggereerde dat hij door geweld om het leven was gekomen. Niemand zei iets. Op haar hurken in het gras zat een roodharige vrouw zacht snikkend naast de open kist. Een oudere man had zijn hand troostend op haar schouder gelegd.
–